Letse Onafhankelijkheidsoorlog
5 december 1918 – 11 augustus 1920
De Letse Onafhankelijkheidsoorlog was een reeks militaire conflicten in Letland tussen 5 december 1918, de onafhankelijkheidsverklaring van de Republiek Letland op 11 augustus 1920, en de ondertekening van de Vrede van Riga tussen Letland en de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (RSFSR).
Bij de oorlog waren resterende Duitse troepen, Letse nationalisten, die vervolgens de officiële strijdkrachten van de nieuwe republiek vormden, het Westrussisch Bevrijdingsleger, de RSFSR en de kortstondige Letse Socialistische Sovjetrepubliek betrokken. Ook de legers van Estland, Litouwen en Polen speelden een rol.
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was het gebied van het huidige Letland nog onder controle van het Duitse Keizerrijk. Kort voor het einde, op 22 oktober 1918, werd door Duitsland het Verenigd Baltisch Hertogdom opgericht. Werkelijke macht zou dit nooit bezitten, daar al op 11 november de Duitse overgave volgde.
Na de wapenstilstand werd bepaald dat Letland in de Britse invloedszone zou liggen. Met de aftocht van de Duitse troepen werd echter geen haast gemaakt, omdat deze voorlopig de opmars van het Rode Leger tegen zouden houden. Groot-Brittannië zond zelf geen troepen, slechts een paar marinevaartuigen.
Op 18 november werd de Letse onafhankelijkheid uitgeroepen. Tegen de zin van de Britten vertrok het grootste deel van het Duitse leger. Een deel van de Duitse troepen bleef echter in het land.
Aangemoedigd door het vertrek van de meeste Duitse soldaten viel het Rode Leger op 1 december Letland binnen. Een belangrijk deel hiervan vormden de regimenten der Letse Schutters. Op 17 december werd de Letse Socialistische Sovjetrepubliek uitgeroepen. Riga werd in januari 1919 ingenomen, waarna de Letse regering naar Koerland vluchtte.
Tijdens de invasie, op 7 december 1918, was de Baltische Landeswehr opgericht, om de Duitse belangen te verdedigen. Aanvankelijk vochten de Duitse en Letse troepen gezamenlijk tegen de Sovjettroepen. De Duitsers waren echter niet zozeer in een onafhankelijk Letland geïnteresseerd alswel in het tegenhouden van de opmars van het Rode Leger richting Oost-Pruisen. Temeer daar de Baltisch-Duitse minderheid argwanend stond tegenover een regering van Letse nationalisten. Van een bevoorrechte bevolkingsgroep onder het Russische Keizerrijk zouden ze een gewantrouwde minderheid in een zelfstandig Letland worden. Uiteindelijk kwam het tot een breuk en de Duitsers richtten op 16 april 1919 een tegenregering op. Vervolgens werd met Duitse steun het Westrussisch Bevrijdingsleger opgericht onder Pavel Bermondt-Avalov, dat voor herstel van het Russische Keizerrijk en dus tegen een zelfstandig Letland streed.
Met de steun van Estland kregen de Letse troepen uiteindelijk het grootste deel van het land in bezit. De regering van de Letse Socialistische Sovjetrepubliek werd naar Letgallen verdrongen.
Als uitvloeisel van het conflict over het Vilniusgebied bevonden zich eind-1919 Poolse en Litouwse troepen in het uiterste zuidoosten van Semgallen. Op 3 januari 1920 namen Poolse en Letse strijdkrachten Daugavpils in. Aanvankelijk maakte Polen aanspraak op Letgallen (als het voormalige Poolse Hertogdom Lijfland). In het voorjaar van 1920 verklaarde de Poolse afgezant in Riga dat Letgallen bij Polen hoorde. Omdat het conflict met Litouwen al voldoende problemen opleverde, zag Polen hier uiteindelijk vanaf.
De Letse Socialistische Sovjetrepubliek werd opgeheven en in augustus 1920 erkende de RSFSR Letland als zelfstandige staat.